Nieuw regime voor erkenning van coöperatieve vennootschappen en groeperingen van coöperatieve vennootschappen
Sinds vele decennia bestaat een wettelijk kader voor de erkenning van coöperatieve vennootschappen en (nationale)[1] groeperingen van coöperatieve vennootschappen door de Nationale Raad voor Coöperatie[2]. De erkenning biedt een aantal voordelen op fiscaal vlak en op het vlak van de sociale zekerheid en kan een vrijstelling opleveren van de prospectusverplichting bij de openbare aanbieding van aandelen van de erkende coöperatieve vennootschap; ook mogen de erkende vennootschappen het erkenningslogo gebruiken[3].
Tot nu toe worden zulke erkenningen verleend voor een bepaalde duur (van 4 jaar). De huidige erkenningen vervallen op 31 mei 2016.
Een recent Koninklijk Besluit voert een systeem van erkenning voor onbepaalde duur in en wijzigt de erkenningsvoorwaarden[4]. Eerder (in 2013) werd reeds de wet van 1955 gewijzigd om de Nationale Raad voor de Coöperatie te hervormen[5]. Daarbij werden de coöperatieve vennootschap met een sociaal oogmerk (Boek X W.Venn.) en de Europese Coöperatieve Vennootschap (Boek XVI W.Venn.) uitdrukkelijk in het toepassingsgebied opgenomen, net zoals “elke vennootschap die een gelijkwaardige vorm heeft in een andere lidstaat van de Europese Unie”[6].
1. Erkenning voor onbepaalde duur
In 2013 werd de invoering van een systeem van erkenning voor onbepaalde duur reeds in het vooruitzicht gesteld[7]. Het nieuwe KB voert dat systeem nu effectief in, vanaf 1 juni 2016. De coöperatieve vennootschappen en de groeperingen die aan de erkenningsvoorwaarden voldoen, worden voortaan door de minister bevoegd voor Economie erkend voor onbepaalde duur, voor zover zij blijven voldoen aan de erkenningsvoorwaarden. De bevoegdheid om de naleving van deze voorwaarden te controleren wordt toegekend aan de ambtenaren van de FOD Economie. Nu zij niet meer om de vier jaar alle aanvragen tot hernieuwing van de erkenning moeten behandelen, zouden de bevoegde diensten meer tijd en middelen beschikbaar moeten hebben voor een grondiger controle. Aldus zouden zij moeten kunnen nagaan of zowel de dagelijkse werking als de statuten in overeenstemming zijn en blijven met de erkenningsvoorwaarden.[8]
2. Gewijzigde erkenningsvoorwaarden
Een aantal van de bestaande erkenningsvoorwaarden waren niet geheel duidelijk. Dit maakte dat ze op uiteenlopende wijzen konden worden geïnterpreteerd. Om dit probleem op te lossen, werden de voorwaarden herschreven. Sommige voorwaarden werden inhoudelijk bijgestuurd. Ook werd de lijst van voorwaarden uitgebreid.
Het algemeen principe houdt in dat de werking en de statuten van de erkende coöperatieve vennootschappen en groeperingen in overeenstemming moeten zijn met “de coöperatieve beginselen”[9]. Concreet betekent dit dat de statuten onder meer de volgende voorwaarden moeten vervullen[10]:
1° De vennootschap heeft als voornaamste doel een economisch of sociaal voordeel te verschaffen aan de vennoten ter bevrediging van hun professionele of persoonlijke behoeften[11]. Wanneer dit voordeel bestaat in een coöperatieve teruggave (ristorno), dan dient deze te gebeuren pro rata de verrichtingen tussen de vennootschap en de respectieve vennoten[12].
Deze regel geldt niet voor de coöperatieve vennootschappen met een sociaal oogmerk die voldoen aan de voorwaarden bepaald in de artikelen 661 tot 664 van het Wetboek van vennootschappen. Bij deze vennootschappen is het voornaamste doel in de regel gelegen in een (of meer) sociale doelstelling(en)[13].
2° De toetreding van vennoten gebeurt vrijwillig. De uitsluiting of weigering van toetreding mag enkel gemotiveerd zijn door de niet-naleving van de statutaire toetredingsvoorwaarden of het verrichten van daden die strijdig zijn met de belangen van de vennootschap. Op diens verzoek moet de vennootschap aan de betrokkene de objectieve redenen meedelen.
3° De aandelen kunnen van ongelijke waarde zijn, maar ze moeten per waarde-categorie gelijke rechten en verplichtingen verlenen (behoudens het stemrecht, zie 4°).
4° Alle vennoten hebben op de algemene vergadering, in alle zaken, een gelijk stemrecht, ongeacht het aantal aandelen dat zij bezitten. Van deze regel kan statutair worden afgeweken, op voorwaarde dat zij voorzien in een stemkrachtbeperking voor iedere vennoot tot 10 % van de stemmen in de vergadering[14]. De 10 %-grens geldt voor alle stemmen uitgebracht door de vennoot, d.w.z. de som van de stemmen die hij uitbrengt voor zijn eigen aandelen en de stemmen die hij uitbrengt als gevolmachtigde[15]. Indien er meer dan duizend vennoten zijn, mag er in de tweede graad worden gestemd.
5° De bestuurders en commissarissen worden benoemd door de algemene vergadering. Uitzonderingen zijn echter mogelijk. Statutaire bestuurders zijn mogelijk op voorwaarde dat hun benoeming door de algemene vergadering kan worden herroepen (de mogelijkheid en de regels daartoe moeten in de statuten worden opgenomen). Ook de benoeming van één of meer bestuurders of commissarissen door de raad van bestuur of door een categorie van vennoten is mogelijk, op voorwaarde dat de algemene vergadering het recht heeft om zich tegen de benoeming te verzetten. De aandeelhouders moeten dus het laatste woord hebben. Onafzetbare bestuurders zijn niet aanvaardbaar.
6° Het mandaat van de bestuurders is onbezoldigd; dit geldt ook voor het mandaat van de controlerende vennoten. De toevoeging over de mogelijkheid om een presentiegeld en een vergoeding voor bijzondere of permanente opdrachten toe te kennen, werd geschrapt. Wel voorziet het KB in de mogelijkheid van een statutaire afwijking voor de vergoeding van de bestuurders betreft. De afwijking is verbonden aan de dubbele voorwaarde dat die vergoeding niet mag bestaan uit een deelname in de winst (dus geen tantièmes) en moet worden vastgesteld door de algemene vergadering.
7° Het dividend[16] dat wordt uitgekeerd aan de vennoten mag niet hoger zijn dan 6 % van de nominale waarde van de aandelen, na aftrek van de roerende voorheffing.
8° Een gedeelte van de jaarlijkse inkomsten moet worden voorbehouden voor voorlichting en opleiding, verstrekt aan (huidige of potentiële) leden of aan het grote publiek. Deze voorwaarde is nieuw.
3. Verkrijging van de erkenning
3.1. Nog niet erkende vennootschappen en groeperingen
De coöperatieve vennootschap of groepering die een erkenning wenst te verkrijgen dient daarvoor een aanvraag in bij de FOD Economie, volgens het respectieve nieuwe model dat in bijlage bij het KB van 4 mei 2016 is gevoegd. Het nieuwe model houdt rekening met de mogelijkheid dat de aanvraag wordt ingediend door buitenlandse coöperaties[17].
De aanvraag kan worden ingediend via de post of per e-mail en moet vergezeld zijn van een aantal documenten[18]: bewijs van oprichting, gecoördineerde statuten, huishoudelijk reglement, notulen van de laatste algemene vergadering, jaarrekeningen van de laatste drie boekjaren, elk ander document waaruit blijkt dat de erkenningsvoorwaarden zijn vervuld. De FOD Economie kan steeds om bijkomende inlichtingen vragen.
Indien de vennootschap of groepering aan de erkenningsvoorwaarden voldoet, wordt zij voor onbepaalde duur erkend. De minister bevoegd voor Economie kan het advies inwinnen van het bureau van de Nationale Raad voor de Coöperatie. Het KB bepaalt ook uitdrukkelijk dat de minister zich mag richten tot “een bevoegde autoriteit” (d.w.z. de hoven en rechtbanken of de administratieve autoriteiten bevoegd voor de reglementering en de controle van het vennootschapsrecht), om na te gaan of de vennootschap de toepasselijke bepalingen van het vennootschapsrecht eerbiedigt[19]. Indien zulke bevoegde autoriteit heeft vastgesteld dat de werking of de statuten van de betrokken coöperatieve vennootschap niet in overeenstemming zijn met het Wetboek van vennootschappen (of het vennootschapsrecht van de EU-lidstaat waar de vennootschap haar zetel heeft), dan kan de erkenning worden geweigerd[20].
3.2. Vennootschappen en groeperingen die reeds een (tijdelijke) erkenning bezitten: overgangsregeling
Voor de vennootschappen en groeperingen die voor de inwerkingtreding van het KB (d.w.z. voor 1 juni 2016) een erkenning hebben gekregen, is een overgangsregeling uitgewerkt, die inhoudt dat zij geen nieuwe aanvraag moeten indienen.
Zij blijven erkend tot de vervaldag van de toegekende erkenning (in principe 31 mei 2016). Na de vervaldag worden zij “beschouwd als erkend voor onbepaalde duur”, voor zover zij blijven voldoen aan de erkenningsvoorwaarden.
4. Jaarlijkse rapportering door de bestuurders
De bestuurders moeten jaarlijks een bijzonder verslag opstellen over de wijze waarop de vennootschap toezicht houdt op de naleving van de erkenningsvoorwaarden (in het bijzonder de voorwaarden hierboven vermeld als 1° en 8°) en dit verslag bewaren op de zetel van de vennootschap[21]. Het kan door de ambtenaren van de FOD Economie worden opgevraagd in het kader van de controle op de naleving van de erkenningsvoorwaarden.
Stelt de vennootschap een jaarverslag op[22], dan wordt dat bijzonder verslag in het jaarverslag ingevoegd, en aldus ook, als onderdeel van het jaarverslag, neergelegd.
[1] De toevoeging “nationale” wordt door het nieuwe KB geschrapt.
[2] Wet van 20 juli 1955 houdende instelling van een Nationale Raad voor Coöperatie, zoals gewijzigd; K.B. van 8 januari 1962 tot vaststelling van de voorwaarden tot erkenning van de (nationale) groeperingen van coöperatieve vennootschappen en van de coöperatieve vennootschappen, zoals gewijzigd.
[3] Over deze voordelen, zie: http://economie.fgov.be/nl/ondernemingen/leven_onderneming/oprichting/structuur/vennootschapsvormen/Cooperatieve_vennootschappen/Erkenning/Voordelen/#.Vz2f7ulf3IU .
[4] K.B. van 4 mei 2016 tot wijziging van het K.B. van 8 januari 1962 tot vaststelling van de voorwaarden tot erkenning van de [nationale] groeperingen van coöperatieve vennootschappen en van de coöperatieve vennootschappen, B.S., 17 mei 2016.
[5] Wet van 12 juli 2013 tot wijziging van de wet van 20 juli 1955 houdende instelling van een Nationale Raad voor de Coöperatie, B.S., 24 juli 2013 (2° ed.).
[6] Artikel 1 wet van 20 juli 1955, zoals vervangen bij artikel 1 wet van 12 juli 2013, sub 1°.
[7] Zie de Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 20 juli 1955 houdende instelling van een Nationale Raad voor de Coöperatie, Parl.St., Kamer, 2012-2013, (53) 2758/001, p. 6.
[8] Memorie van toelichting, o.c., Parl.St., Kamer, 2012-2013, (53) 2758/001, p. 6.
[9] Art. 5 van de wet van 20 juli 1955, zoals vervangen bij artikel 9 van de wet van 12 juli 2013. Dit betekent dat zij in het bijzonder voorzien in:
a) de vrijwillige en open toetreding;
b) de gelijkheid of de beperking van het stemrecht tijdens de algemene vergadering;
c) de aanwijzing van de leden van de raad van bestuur en van de commissaris door de algemene vergadering;
d) een matige rentevoet, beperkt tot de maatschappelijke aandelen;
e) de modaliteiten van de economische deelname van leden.
[10] Artikel 1 van het KB van 8 januari 1962, zoals vervangen bij artikel 3 van het KB van 4 mei 2016. Het oude artikel 2 werd hierin geïntegreerd. De voorwaarden worden hier in een andere volgorde besproken.
[11] Voor voorbeelden, zie: http://economie.fgov.be/nl/ondernemingen/leven_onderneming/oprichting/structuur/vennootschapsvormen/Cooperatieve_vennootschappen/Erkenning/Erkenningsvoorwaarden/#.Vz2nj-lf3IU .
[12] De voormalige bepaling had het hier over “het bedrijfsoverschot” en zorgde voor verwarring.
[13] Cfr. art. 661 W.Venn., waarvan het 2° bepaalt dat het voornaamste oogmerk “niet mag bestaan in het verlenen van een onrechtstreeks vermogensvoordeel aan de vennoten”.
[14] De afwijking vloeit niet meer rechtstreeks voort uit de tekst van het KB, maar geldt slechts indien de statuten een dergelijke afwijking opnemen. De afwijking is voortaan mogelijk in alle coöperaties, ook in de verbruikscoöperaties. Bovendien geldt de afwijking dan voor alle vennoten in gelijke mate, en niet enkel voor rechtspersonen en vertegenwoordigers van feitelijke verenigingen (bv. vakbond). Vgl.A. VAN HULLE, F. HOFKENS en K. VAN HULLE, De coöperatieve vennootschap, Antwerpen, Kluwer, 1989, p. 366.
[15] Zie voor deze interpretatie: A. VAN HULLE, F. HOFKENS en K. VAN HULLE, De coöperatieve vennootschap, p. 367.
[16] De vroegere tekst gebruikte de term “rentevoet”.
[17] Bijlagen 1 en 2 bij het KB van 4 mei 2016. Dit was ook reeds het geval in het model in bijlage bij het KB van 24 maart 2015 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1962 tot vaststelling van de voorwaarden tot erkenning van de nationale groeperingen van coöperatieve vennootschappen en van de coöperatieve vennootschappen, B.S., 1 april 2015.Vgl. het advies uitgebracht door de Nationale Raad voor de Coöperatie op 11 december 2009 over de verenigbaarheid van de voorwaarden tot erkenning van de coöperatieve vennootschappen met de Europese Verdragen, beschikbaar op: http://economie.fgov.be/nl/binaries/Advies_20091211_verenigbaarheid_erkenn_europese_verdragen_tcm325-101189.pdf .
[18] Zie artikel 4 van het KB van 8 januari 1962, zoals vervangen bij artikel 5 van het KB van 4 mei 2016.
[19] Artikel 5, laatste lid van het KB van 8 januari 1962, zoals vervangen bij artikel 6 van het KB van 4 mei 2016.
[20] Artikel 5, derde lid wet van 20 juli 1955 zoals vervangen bij artikel 9 wet 12 juli 2013.
[21] Artikel 1, § 7 van het KB van 8 januari 1962, zoals vervangen bij artikel 3 van het KB van 4 mei 2016.
[22] Cfr. artikel 94-96 W.Venn.